Ik kan pas goed schrijven na een stormachtige nacht. Of als ik heel slecht geslapen heb. Of als ik gewoon heel erg onder een bepaalde werkdruk sta. Dan moet ik dus heel mijn hoofd en al die spinsels daarin even goed laten defragmenteren en dat kan het best al schrijvend gedaan worden.
Ja, maar wat als je dus heel lekker slaapt? En je wordt wakker, uitgeslapen en al, de zon schijnt en er is geen wolkje aan de lucht? De kranten melden niets bijzonders, de mailbox is schrikbarend leeg (ik keek nog even naar de dag; het is toch geen zondag?) en de radio speelt gewoon normale popliedjes.
Er zijn ook geen belangrijke zaken gepland, alles staat stevig in de rails op de werkplekken en ik ben vandaag zakelijk gewoon hartstikke misbaar.
Dan komt er geen zinnig verhaal uit. De oplossing? Ik ga een kokosnoot scoren, trek daarna de zwemkleding aan en ga naar het zwembad van een hotel vlakbij en zoek het daar verder uit. Misschien heeft de schrijver wat zonlicht nodig?
Vooruit, het bleek niet de kokosnoot te zijn. Maar dat kleine beetje chloorlucht naast een met palmbomen omringd zwembad doet toch wonderen. En de gebakken rijst met vis als lunch. En de verse ananassap. En de indexkaarten die ik meegenomen heb.
Ik heb uit eigen ervaring kunnen opmaken dat ik zo’n groter verhaal toch niet vanuit de losse pols kan schrijven. Die indexkaarten moeten mij helpen met de outline van de roman. Niet enkel voor de verhaallijnen, maar ook voor de karakters en alle bijkomende notities. En vooralsnog gaat dat nog even ondigitaal op papier.
(Nu zal je die verschrikkelijk jaloersmakende foto wel gezien hebben en denken: dat zou ik ook wel willen. Nou, dat kan. Kost je een vlucht hierheen en het besef dat je heel anders je leven kan invullen dan dat de samenleving je stiekem toch wel een beetje voorschrijft. Maar daar ga ik het nu lekker niet over hebben.)
Die foto. Dat is vandaag mijn werkplek geweest. Het kantoor. Kokosnootolieguer en zonneschijn. Heel af en toe probeert een briesje mijn indexkaarten van tafel te blazen. Ouders laten hun kinderen uit in het zwembad en af en toe probeert een van hun bommetjes mijn schrijftafel te bereiken.
“Sorry dear,” zegt een Australische dame nadat ze haar kroost met verbaal geweld had teruggeroepen naar haar zithoek.
Geeft helemaal niets, ik ga met een laptop en een rariteit van indexkaartjes aan het zwembad zitten. Laat die kinderen alsjeblieft lekker kinderen zijn. Als ik nat wordt, dan moet ik ook maar gaan zwemmen.
Maar die paar nadelen zullen de jaloezie wel niet wegnemen. Dat krijg je er allemaal bij, aan dat zwembad.
Valt er dan wel te werken aan dat zwembad? Jawel. De kaartjes vullen zich met noodzakelijke informatie. Maar er wordt ook zorgvuldig gekrast en gescheurd. Ik kom erachter dat ik over een aantal feiten nog met iemand moet discusseren. Een aantal personages in het verhaal bestaan nog niet met volledige zekerheid.
In dit geval is het net een nep-casting voor een film. Wie krijgt er een rol en wie niet? Jij niet, jij bent te klein voor een rol. Dag kaartje. Jij wel, jij bent de dochter van de hoofdpersoon en zult zelfs wat te zeggen krijgen in het stuk. En zo zullen er tal van bijrolletjes zijn, waar ik nu nog niet echt mee bezig ben.
De verhaallijnen staan in ieder geval vast. En waar ze samenkomen ook. Grappig genoeg is het einde nog niet in zicht. Ik weet nog helemaal niet hoe het verhaal eindigt! Daar heb ik al wel over gepraat met mijn partner en daaruit bleek dat ik alle kanten op kan. En dat ik dat moet besluiten als ik misschien meer inzicht heb in wat er precies vlak voor dat einde gaat plaatsvinden.
Spannend. Voor God spelen. Een eigen wereld creëren en vervolgens deze ook mogen ontdekken. Uiteindelijk verzin ik hoogstpersoonlijk wie er achter welke deur zit.
Lange tijd heeft die absolute supertotale vrijheid mij gewoon geblokkeerd. Als álles kan, waar moet je dan beginnen? En hoe is dat wat je dan wilt creëren met een heel verhaal erom heen (nee, meerdere verhalen!) dan ook origineel te houden dat mensen het willen lezen? Nouja, dat het ook enigszins als lekker leesbaar en goed gekwalificeerd kan worden? Dat kan ik niet. Dat kan ik echt niet.
Dat was de luie zemelaar die ik was. Allemaal leuke ideeën in mijn hoofd, maar er kwam geen enkele nieuwe produktie uit mijn vingers. Ook wel bekend als Sjaak Afhaak.
En daar is verandering in gekomen toen ik me gewoon helemaal ging richten op één wereld waarin iets gebeurt, met een bepaald aantal mensen en waarbij slechts die bepaalde dingen gebeuren die interessant genoeg zouden zijn dat ik dat ook allemaal kan opschrijven. Een schrijver is gewoon een journalist die verslag doet van dingen die gebeuren in een fictieve wereld.
En in plaats van het openstellen van de volledige mogelijkheid dat álles verzonnen kon worden, moet ik enkel die gebeurtenissen samenstellen die het waard zijn voor mijn uitgeschreven verslag.
Als een God die journalist speelt aan het zwembad. Dat had ik nou nooit zo zien aankomen. En nu word ik natgespetterd. Tijd voor een duik. Genoeg voor vandaag. Jouw beurt.
Grappig, herkenbaar. Maar wat mij altijd blokt; het op de een of andere manier schrijnende gevoel dat je ‘liegt’ als je dingen verzint. Noem het Calvinistisch, noem het een stukje ingebouwd vakmanschap. Maar jij bent d’r overheen, begrijp ik! Goeie zet. Misschien lukt ’t mij ook nog een keer (ja hoor, ik ben ook bezig met een boek. Maar wie niet tegenwoordig?)
Ik wens jou een stormachtige nacht en een overvolle prullenbak.
Wellicht dat jij dan weer een nieuw verhaal weet te plaatsen?
Zonnige groet,